Rechtspraak.nl uitspraken


Uitspraak: ECLI:NL:RBMNE:2025:2446

ECLIECLI:NL:RBMNE:2025:2446
Datum Uitspraak2025-05-22
Datum Publicatie2025-05-20
InstantieRechtbank Midden-Nederland
RechtsgebiedBestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
ZaaknummerUTR 24/7198
Document TypeUitspraak
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsUtrecht

Samenvatting

WIA, hoogte dagloon. Beroep ongegrond.

Inhoud Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: UTR 24/7198 uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2025 in de zaak tussen [eiser] , uit [woonplaats] , eiser (gemachtigde: mr. E.R. Lambooy), en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (gemachtigde: M.A. Brouwer). Procesverloop 1. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv heeft deze aanvraag met het besluit van 6 juni 2024 toegekend en het dagloon na indexering vastgesteld op € 33,33. Met het bestreden besluit van 3 oktober 2024 (bestreden besluit 1) op het bezwaar van eiser is het Uwv bij die beslissing gebleven. 1.1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en een gewijzigd besluit van 18 februari 2025 (bestreden besluit 2). In dit besluit is het dagloon gewijzigd naar € 44,83. 1.2. Eiser heeft hierop schriftelijk gereageerd en gesteld dat het dagloon moet worden verhoogd. 1.3. De rechtbank heeft het beroep op 27 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het Uwv. 1.4. Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen. Beoordeling door de rechtbank 2. De wettelijke regels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak. Bestreden besluit 1 3. Het beroep tegen het bestreden besluit 1 is niet-ontvankelijk. Eiser heeft immers geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van dit besluit omdat het Uwv dit besluit, met betrekking tot de hoogte van het dagloon, met het bestreden besluit 2 heeft gewijzigd. Bestreden besluit 2 4. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Omdat het bestreden besluit 2 niet (voldoende) tegemoet komt aan het beroep van eiser, heeft het beroep van eiser mede betrekking op het bestreden besluit 2 5. De rechtbank beoordeelt dus of het Uwv terecht een WIA-uitkering aan eiser heeft toegekend met een dagloon van € 44,83. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. 6. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond is. Dat wil zeggen dat eiser geen gelijk krijgt en het besluit van 18 februari 2025 in stand blijft. Zij legt dat hierna uit. 7. Tussen partijen is niet in geschil dat voor de berekening van het dagloon het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (hierna: het Dagloonbesluit) van toepassing is en dat de referteperiode voor de WIA loopt van 20 juni 2021 tot en met 19 juni 2022. Ook is niet in geschil dat eiser inkomsten had van in totaal € 2.101,93 in de referteperiode in de maanden maart, mei en juni 2022. Het geschil 8. Eiser voert aan dat ten onrechte de vakantietoeslag van € 8,96 niet in het dagloon is meegenomen. Verder stelt eiser dat hij in de maand maart 2022 geen werk heeft verricht, maar dat het een stage van twee dagen betrof, waar eiser een vergoeding van € 38,93 voor heeft ontvangen. Eiser vindt dat deze vergoeding niet mee mag tellen bij de berekening van het dagloon. Eiser stelt dat de dagloonberekening, inclusief de maand maart 2022, tot een onevenredige uitkomst leidt. Hij vindt dat het Uwv daarom moet uitgaan bij de dagloonberekening van alleen de maanden mei en juni 2022. Als de inkomsten in maart 2022 wel meetellen, dan dient er te worden uitgegaan van 22 loondagen in maart 2022 in plaats van 23 loondagen. Ten slotte heeft eiser verzocht om schadevergoeding. 9. Het Uwv heeft in het bestreden besluit toepassing gegeven aan artikel 5, vijfde lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen. Het Uwv heeft dat gedaan naar aanleiding van een aantal uitspraken van de CRvB van 30 juli 2024. In die uitspraken heeft de CRvB -kort gezegd- geoordeeld dat de dagloonregels voor de WIA gedeeltelijk wegens strijd met het verbod van discriminatie buiten toepassing moeten blijven. Bij de berekening van het dagloon voor de WIA worden op grond van artikel 16 van het Dagloonbesluit zogeheten loonloze periodes meegeteld. Voor de berekening van het dagloon voor de WW worden op grond van artikel 5 van het Dagloonbesluit deze loonloze periodes niet meegeteld. De CRvB oordeelde dat de regeling van artikel 5, vijfde lid van het Dagloonbesluit ook moet gelden voor de berekening van het dagloon voor de WIA. Het Uwv heeft vervolgens voor de maand maart 23 dagloondagen, mei 22 dagloondagen en tot en met 19 juni (3 dagloondagen in aanmerking genomen. Het totale sv-loon is € 2.101,93 : 58 = dagloon van € 36,24. Geïndexeerd met 23,69 % is het dagloon € 44,83. Vakantietoeslag 10. Op de zitting heeft het Uwv een toereikende uitleg gegeven over de vakantietoeslag van € 8,96. Eiser heeft daarop deze grond ingetrokken. De rechtbank hoeft daarover geen beslissing meer te geven. Loon in maart 2022 11. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat hij in maart 2022 geen loon heeft ontvangen. Uit de polis-administratie blijkt dat de werkgever een loonopgave van € 38,3 heeft gedaan. Het Uwv mag in beginsel afgaan op deze loonopgave. Eiser heeft geen concrete gegevens aangeleverd waaruit blijkt dat deze loonopgave onjuist is. Deze beroepsgrond slaagt niet. Aantal dagloondagen 12. Eiser stelt dat, als het Uwv de uitspraken van de CRvB van 30 juli 2024 wil toepassen, het Uwv dat wel correct moet doen. Het Uwv had daarom ook rekening moeten houden met het gegeven dat eiser een herintreder is, als bedoeld in artikel 18 van het dagloonbesluit. Eiser heeft gewerkt op 2 en 3 maart 2022. Dat betekent dat voor maart 2022 gerekend moet worden met 22 dagloondagen (vanaf 2 maart) in plaats van 23 dagloondagen. 13. Het Uwv is het daar niet mee eens. Op de zitting is toegelicht dat het Uwv toepassing heeft gegeven aan artikel 5, vijfde lid van het dagloonbesluit. Daarin speelt artikel 18 van de het Dagloonbesluit geen rol. Dan telt de hele maand maart, inclusief 1 maart, mee en wordt uitgegaan van 23 dagloondagen. 14. De rechtbank is het eens met het Uwv. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser herintreder is. Aanvankelijk had het Uwv ook toepassing gegeven aan artikel 18 van het dagloonbesluit, dat is bedoeld voor de berekening van het dagloon voor een WIA-uitkering bij herintreders. Daarbij had het Uwv in zijn besluit van 3 oktober 2024 voor de maand maart rekening gehouden met 22 dagloondagen voor maart, maar ook de maand april meegerekend, omdat in artikel 18 loonloze perioden ook meetellen. Het totaal aan dagloondagen bedroeg daarmee 78 en het dagloon bedroeg na indexering € 33,33. In de zaken waarin de CRvB 30 juli 2024 uitspraak deed, was geen sprake van verzekerden die als herintreder konden worden aangemerkt. Daarmee vielen zij voor de berekening van het dagloon voor een WIA-uitkering onder artikel 16 van het Dagloonbesluit. Als het Uwv loonloze perioden bij de berekening van het dagloon voor de WIA-uitkering buiten aanmerking moet laten, zoals de CRvB heeft overwogen, dan is het Uwv aangewezen op artikel 5, vijfde lid van het Dagloonbesluit, dat regels bevat voor de dagloonvaststelling bij een WW-uitkering. Daarin is geen regeling opgenomen voor herintreders, zoals dat wel het geval in artikel 18 van het Dagloonbesluit. Eiser heeft een loonloze periode in april 2022. Omdat eiser met de toepassing van artikel 5, vijfde lid van het Dagloonbesluit een hoger dagloon krijgt dan wanneer artikel 18 van het Dagloonbesluit wordt toegepast ziet de rechtbank geen aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen. De beroepsgrond slaagt niet. Evenredigheid 15. Eiser heeft aangevoerd dat het meenemen van de maand maart 2022 bij de berekening van zijn dagloon onevenredige bezwarend is voor hem. Op de zitting heeft eiser uitgelegd dat hij een lange tijd ernstig ziek is geweest. Voor herstel was hij aangewezen op zorg van anderen. Zijn ex-partner heeft aangeboden om voor hem te zorgen. Noodgedwongen woont hij daarom bij haar in huis, terwijl zij niet meer samen zijn. Eiser heeft daarnaast aanzienlijke schulden en staat onder bewind. Hij wil graag een eigen woonplek, maar met een lage WIA-uitkering is het lastig om uit de schulden te komen en een eigen woning te kunnen betalen. 16. De rechtbank begrijpt dat eiser zich in een (financieel) lastige situatie bevindt, maar dat betekent nog niet dat daarmee sprake is van een situatie die onredelijk bezwarend is voor eiser. Zij wijst daarbij op de uitspraak van 26 maart 2024 van de grote kamer van het College van beroep voor het bedrijfsleven (CBb) en de uitspraak van de CRvB van 25 juli 2024. Uit de uitspraak van de grote kamer van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 26 maart 2024 volgt dat, wanneer het zoals hier gaat om een gebonden besluit dat is gebaseerd op een algemeen verbindend voorschrift, bijzondere omstandigheden kunnen maken dat toepassing van het algemeen verbindende voorschrift in het voorliggende geval voor een belanghebbende zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege moet blijven. Dit betekent dat uiteindelijk (‘onder de streep’) moet worden beoordeeld of er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat toepassing van het algemeen verbindend voorschrift in het voorliggende geval tot een onevenredige uitkomst zou leiden. Daarbij gaat het dan alleen nog om de evenwichtigheid (evenredigheid ‘stricto sensu’). Een besluit is onevenwichtig als het in de gegeven omstandigheden voor de belanghebbende onredelijk bezwarend is. 17. In de situatie van eiser volgt weliswaar uit de toepasselijke bepalingen dat het dagloon van appellant wordt gebaseerd op onder meer het geringe aantal uren dat eiser in maart 2022 heeft gewerkt, maar dit is in overeenstemming met zijn verzekerde risico. Daarbij wordt aangetekend dat in de Wet WIA geen regeling is opgenomen die een uitkering op het bestaansminimum garandeert. Dat eiser schulden heeft, inmiddels volledig arbeidsongeschikt is en niet meer kan werken, kan ook niet leiden tot een andere conclusie, omdat het verzekerd risico ziet op de periode voordat eiser ziek werd. De beroepsgrond slaagt niet. Schadevergoeding 18. Eiser heeft ten slotte verzocht om het Uwv te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding. Nu het bestreden besluit standhoudt, bestaat er geen aanleiding om schadevergoeding toe te kennen. Conclusie en gevolgen 7. Het beroep tegen het bestreden besluit 1 is niet-ontvankelijk. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. 7.1 Omdat het Uwv zijn standpunt in beroep heeft gewijzigd ziet de rechtbank aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van eiser. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 907,-). 7.2. Ten slotte moet het Uwv het griffierecht van € 51,- aan eiser vergoeden. Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 3 oktober 2024 niet-ontvankelijk; verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 18 februari 2025 ongegrond; wijst het verzoek om schadevergoeding af; bepaalt dat het Uwv aan eiser het betaalde griffierecht van € 51,- vergoedt; veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. M.S.D. de Weerd, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2025. griffier rechter Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving Artikel 5. WW-dagloon 1. Het dagloon van een uitkering op grond van de WW is de uitkomst van de volgende berekening: (A – B + C) / D waarbij: A staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij alle werkgevers; B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die in de referteperiode als loon zijn uitbetaald ten laste van een opgebouwd bedrag en de bedragen die in die periode als loon zijn uitbetaald ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag; C staat voor de in de referteperiode opgebouwde bedragen ten behoeve van vakantiebijslag dan wel ten behoeve van een arbeidsvoorwaardenbedrag; en D staat voor 261 indien de referteperiode een duur van één jaar heeft. Indien er sprake is van een afwijkende referteperiode staat D voor het aantal dagloondagen in de referteperiode. (…) (…) 5. Indien de referteperiode voor de dagloonvaststelling van een reguliere WW-uitkering een of meer kalendermaanden kent waarin geen loon is genoten anders dan vanwege verlof of werkstaking, dan staat D, in afwijking van het eerste lid, voor het aantal dagloondagen van de kalendermaanden waarin loon is genoten of waarin geen loon is genoten vanwege verlof of werkstaking. Het in een aangiftetijdvak genoten loon wordt, voor zover het binnen de referteperiode is genoten, toegerekend aan de kalendermaand waarin de laatste dag van het aangiftetijdvak ligt. Een kalendermaand ligt binnen de referteperiode, indien één of meer dagloondagen van de kalendermaand binnen de referteperiode vallen. Artikel 18. Dagloon starter en herintreder 1. Het dagloon van de werknemer die vanaf de aanvang van de referteperiode tot en met de laatste dag van het eerste volledige aangiftetijdvak van dat jaar geen loon als bedoeld in artikel 14 of 15 heeft genoten, wordt vastgesteld door bij de toepassing van artikel 16, eerste lid, «261» te vervangen door: het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot en met de laatste dag van de referteperiode. 2. Het dagloon van de werknemer die in de referteperiode geen loon als bedoeld in artikel 14 of 15 heeft genoten is de uitkomst van de volgende berekening: (A – B + C) / D waarbij: A staat voor het loon dat de werknemer voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft genoten in het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden, bij alle werkgevers; B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid als loon zijn uitbetaald ten laste van een opgebouwd bedrag en de bedragen die voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid als loon zijn uitbetaald ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag in het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden; C staat voor de in de referteperiode opgebouwde bedragen ten behoeve van vakantiebijslag dan wel ten behoeve van een arbeidsvoorwaardenbedrag in het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden; en D staat voor het in dat aangiftetijdvak gelegen aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot de dag van intreden van de WIA: Wet werk en inkomen uit arbeidsvermogen. ECLI:NL:CRVB:2024, 1523, ECLI:NL:CRVB:2024:1524 en ECLI:NL:CRVB:2024:1525. ECLI:NL:CBB:2024:190 ECLI:NL:CRVB:2024:1537, r. 4.6 ev.

Vindplaatsen

Terug naar Home