Rechtspraak.nl uitspraken


Uitspraak: ECLI:NL:RBOVE:2025:3310

ECLIECLI:NL:RBOVE:2025:3310
Datum Uitspraak2025-05-22
Datum Publicatie2025-05-23
InstantieRechtbank Overijssel
RechtsgebiedCiviel recht
ZaaknummerC/08/332139 / KG ZA 25-79
Document TypeUitspraak
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAlmelo

Samenvatting

Gedaagde weigert medewerking te verlenen aan de levering van de woning die hij van eiser heeft gekocht. Door middel van dit kort geding beoogt eiser door het vorderen van een nieuwe (hogere) dwangsom gedaagde te bewegen om mee te werken aan de levering van de woning. Gedaagde heeft in verschillende procedures aangevoerd niet mee te willen werken aan de levering, omdat de woning in aanzienlijk slechtere staat verkeert dan ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst. De voorzieningenrechter concludeert dat in deze situatie het opleggen van een nieuwe dwangsom geen prikkel tot nakoming oplevert. Het opleggen van een nieuwe dwangsom zal gedaagde niet ineens wél bewegen om over te gaan medewerking aan de levering van de woning. De vordering van eiser wordt dan ook afgewezen. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten.

Inhoud Uitspraak

RECHTBANK Overijssel Civiel recht Zittingsplaats Almelo Zaaknummer: C/08/332139 / KG ZA 25-79 Vonnis in kort geding van 22 mei 2025 in de zaak van [eiser] , wonende te [woonplaats 1] , eisende partij, hierna te noemen: [eiser] , advocaat: mr. P.I. Meijers, te Amsterdam tegen [gedaagde] , wonende te [woonplaats 2] gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde] , advocaat: mr. C.G. Mensink, te Almelo 1De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding van 30 april 2025 met producties, - de conclusie van antwoord van 13 mei 2025 met producties,- de mondelinge behandeling van 13 mei 2025, waarbij partijen zijn verschenen, en waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,- de pleitnota van [gedaagde] . 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald, dat bij vervroeging wordt uitgesproken. 2Waar gaat deze zaak over? 2.1. [gedaagde] weigert medewerking te verlenen aan de levering van de woning die hij van [eiser] heeft gekocht. Door middel van dit kort geding beoogt [eiser] door het vorderen van een nieuwe (hogere) dwangsom [gedaagde] te bewegen om mee te werken aan de levering van de woning. [gedaagde] heeft in verschillende procedures aangevoerd niet mee te willen werken aan de levering, omdat de woning in aanzienlijk slechtere staat verkeert dan ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst. 2.2. De voorzieningenrechter concludeert dat in deze situatie het opleggen van een nieuwe dwangsom geen prikkel tot nakoming oplevert. Het opleggen van een nieuwe dwangsom zal [gedaagde] niet ineens wél bewegen om over te gaan medewerking aan de levering van de woning. De vordering van [eiser] wordt dan ook afgewezen. [eiser] wordt veroordeeld in de proceskosten. 3De feiten 3.1. [gedaagde] heeft op 12 januari 2024 een woning gelegen aan de [adres] (hierna: de woning) gekocht van [eiser] . De (uiteindelijk) overeengekomen leveringsdatum is 15 mei 2024. [eiser] wil dat [gedaagde] meewerkt aan de levering en aanvaarding van de woning. 3.2. In een vonnis van 3 september 2024 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank is [gedaagde] veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis de koopovereenkomst na te komen door mee te werken aan de levering van de woning. De voorzieningenrechter heeft de vordering tot betaling van de verbeurde contractuele boete in het vonnis ook toegewezen en de gevorderde dwangsom afgewezen. In het vonnis is ten aanzien van de gevorderde dwangsom het volgende overwogen: “De onder 2. gevorderde dwangsom zal worden afgewezen, omdat de gevorderde contractuele boete reeds een voldoende prikkel is tot nakoming van de verplichting mee te werken aan de levering van de woning.” [gedaagde] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. Het Hof Arnhem-Leeuwarden heeft dit vonnis in een arrest van 12 november 2024 bekrachtigd. 3.3. Omdat [gedaagde] na het vonnis van 3 september 2024 niet is overgegaan tot medewerking aan de levering en aanvaarding van de woning, heeft [eiser] in een nieuwe kortgedingprocedure gevorderd dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat hij niet aan het vonnis van 3 september 2024 voldoet, met een maximum van € 50.000,00. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft in een vonnis van 25 september 2024 de vordering in zoverre toegewezen dat [gedaagde] is veroordeeld om aan [eiser] een dwangsom van € 500,00 te betalen voor iedere dag na 18 november 2024 dat hij niet aan de in het vonnis van 3 september 2024 uitgesproken veroordeling voldoet, met een maximum van € 25.000,00 en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. De voorzieningenrechter overweegt hier ten aanzien van het opleggen van een dwangsom het volgende: “Anders dan [gedaagde] aanvoert acht de voorzieningenrechter het wel gepast om een dwangsom op te leggen en deze al eerder dan 3 december 2024 in te laten gaan, om [gedaagde] daarmee aan te sporen om voormeld vonnis zo spoedig als mogelijk na te komen. Bij de beoordeling daarvan is meegewogen of [gedaagde] redelijkerwijze al het mogelijke heeft gedaan om tijdig aan de veroordeling te kunnen voldoen.” [gedaagde] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. Het Hof Arnhem-Leeuwarden heeft dit vonnis in een arrest van 18 februari 2025 bekrachtigd. 3.4. De opgelegde dwangsom is inmiddels volgelopen en geïncasseerd tot een bedrag van € 25.000,00. 3.5. [gedaagde] is tot op heden niet overgegaan tot medewerking aan de levering van de woning. 4. Het geschil 4.1. [eiser] vordert – samengevat – dat de voorzieningenrechter voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: [gedaagde] veroordeelt om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan het vonnis van 3 september 2024 voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt, [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente. 4.2. [eiser] legt aan zijn vordering – samengevat – het volgende ten grondslag. [gedaagde] weigert tot dusverre om zijn medewerking te verlenen aan de levering van de woning. Zelfs de bij vonnis van 3 september 2024 op straffe van verbeurte dwangsommen jegens [gedaagde] uitgesproken veroordeling om mee te werken aan de levering heeft [gedaagde] niet tot medewerking aan de levering aangezet. Nu de hoogte van de reeds opgelegde dwangsom kennelijk onvoldoende prikkel tot nakoming oplevert, eist [eiser] dat er een nieuwe dwangsom wordt opgelegd. 4.3. [gedaagde] voert verweer. [gedaagde] voert aan het niet eens te zijn met de voorlopige beslissingen in kort geding - waarbij [gedaagde] is veroordeeld medewerking te verlenen aan de levering van de woning - en heeft inmiddels een bodemprocedure gestart. Bovendien voert [gedaagde] aan door de vele procedures die zijn gevoerd, geen toereikende financiering meer te kunnen krijgen en vrijwel geen eigen vermogen meer te hebben voor de aanschaf van de woning. Hierdoor verkeert hij thans in de onmogelijkheid de woning nog af te nemen. 4.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 5De beoordeling [eiser] heeft een spoedeisend belang bij het gevorderde 5.1. [gedaagde] heeft als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat [eiser] geen spoedeisend belang (meer) heeft bij de gevorderde dwangsommen, omdat [eiser] inmiddels € 48.750,00 van [gedaagde] heeft ontvangen, waarmee [eiser] de lasten van de woning gedurende langere tijd kan compenseren en zo de reeds door [gedaagde] aanhangig gemaakte bodemprocedure kan afwachten. [eiser] heeft tijdens eerdere procedures aangevoerd een spoedeisend belang te hebben vanwege de dubbele lasten. 5.2. De voorzieningenrechter verwerpt voornoemde verweren van [gedaagde] . [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling voldoende aannemelijk gemaakt een spoedeisend belang te hebben. Het oorspronkelijk (financiële) spoedeisend belang is weliswaar minder urgent geworden, maar [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling zijn spoedeisend belang duidelijk gemaakt nu hij geen eigen woonverblijf meer heeft en de reeds gesloten koopovereenkomst voor zijn nieuwe woning heeft moeten ontbinden. [eiser] is thans niet meer woonachtig in de woning en verblijft met zijn kinderen bij zijn ouders. De voorzieningenrechter ziet hierin een voldoende spoedeisend belang. Het opleggen van een nieuwe dwangsom geeft geen prikkel meer tot nakoming 5.3. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het in beginsel zinloos is om een dwangsom op te leggen zolang het onmogelijk is om aan een veroordeling te voldoen. Dat strookt immers niet met het karakter van een dwangsom als prikkel tot nakoming van de veroordeling. De hoogte van de dwangsom moet zodanig zijn, dat de prikkel ook daadwerkelijk effectief is. 5.4. De dwangsom die bij vonnis van 25 september 2024 is opgelegd, is inmiddels volgelopen, tot het maximum van € 25.000,00. Kennelijk heeft dit [gedaagde] niet doen bewegen om zijn medewerking te verlenen tot levering van de woning. 5.5. [gedaagde] heeft in meerdere procedures duidelijk gemaakt zich op het standpunt te stellen de koopovereenkomst niet te gaan nakomen en het geschil voor te willen leggen aan de bodemrechter, die een definitieve beslissing zal gaan geven op het geschil. Deze bodemprocedure is inmiddels ook gestart door [gedaagde] . De vraag is daarom of de gevorderde dwangsom in dit kortgeding wél een prikkel tot nakoming zal gaan opleveren, ongeacht de hoogte daarvan en ongeacht de mogelijkheid tot nakoming van de koopovereenkomst. 5.6. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag negatief. In dit kort geding heeft [eiser] onvoldoende gemotiveerd waarom het opleggen van een nieuwe dwangsom ditmaal wel de prikkel zal opleveren tot nakoming aan de zijde van [gedaagde] . De eerste opgelegde en volgelopen dwangsom is immers ook vruchteloos gebleken. Nu [gedaagde] zich op zijn standpunt blijft stellen om de bodemprocedure te willen afwachten, zal het opleggen van een nieuwe dwangsom voorbij gaan aan het doel waar het voor is bedoeld, en zal slechts dienen als punitieve sanctie. Het gevorderde zal dan ook worden afgewezen. [eiser] moet de proceskosten betalen 5.7. [eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op: - griffierecht € 331,00 - salaris advocaat € 1.107,00 - nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing) Totaal € 1.616,00 6De beslissing De voorzieningenrechter 6.1. wijst de vorderingen van [eiser] af, 6.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.616,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, 6.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Margadant en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2025. Onder meer Hoge Raad 31 mei 2022, NJ 2003, 343.

Vindplaatsen

Terug naar Home