Uitspraak: ECLI:NL:RBOVE:2025:3513
Samenvatting
Betreft de vraag of “de franchiseovereenkomst” tussen partijen rechtsgeldig is beëindigd en of de juiste partijen wel zijn betrokken in deze procedure. De rechtbank beveelt een mondelinge behandeling en verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten.
Inhoud Uitspraak
RECHTBANK Overijssel
Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/327997 / HA ZA 25-34
Vonnis van 28 mei 2025
in de zaak van
de vennootschap onder firma [partij A] V.O.F.,
gevestigd in [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [partij A] ,
advocaat: mr. J.F.H. Teunissen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [partij B] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [partij B] ,
advocaat: mr. P.H.A. Mulder.
1De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;- de conclusie van antwoord tevens houdende exceptie van niet-ontvankelijkheid tevens houdende eis in (voorwaardelijke) reconventie;- de conclusie van antwoord in incident, tevens conclusie van antwoord in reconventie.
1.2
Aansluitend is vonnis bepaald.
2Het geschil tussen partijen
2.1
[partij A] vordert in de hoofdzaak een verklaring voor recht dat “de franchiseovereenkomst” tussen partijen rechtsgeldig is beëindigd per 1 januari 2025, althans per 18 juli 2025.
2.2
[partij B] voert verweer. [partij B] heeft primair een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen. [partij B] betoogt dat [partij A] in deze zaak niet ontvankelijk is als eisende partij (en in het verlengde daarvan: dat de zaak niet ontvankelijk is). [partij B] legt daaraan ten grondslag dat niet zij maar de vennootschap [bedrijf] B.V. partij is bij de overeenkomst. [partij B] voert ook nog aan dat dat de overeenkomst is aangegaan door de vennootschap [bedrijf] B.V. enerzijds en de vennootschap onder firma [naam vof] vof anderzijds. [partij A] is daarom volgens [partij B] niet de juiste partij om de vordering in de onderhavige procedure in te stellen. Subsidiair concludeert [partij B] tot afwijzing van de vordering van [partij A] .
[partij B] heeft ook een reconventionele vordering ingesteld. Kort gezegd vordert [partij B] daarin een verklaring voor recht dat de overeenkomst tussen partijen niet tussentijds kan worden opgezegd en dus nog steeds doorloopt. [partij B] vordert tevens nakoming van de overeenkomst en een bedrag aan schadevergoeding.
2.3
[partij A] concludeert tot afwijzing van de opgeworpen exceptie. [partij A] erkent dat de eisende partij de vennootschap onder firma [naam vof] vof had moeten zijn, en niet [partij A] . [partij A] erkent eveneens dat de gedaagde partij niet [partij B] had moeten zijn, maar de vennootschap [bedrijf] B.V. [partij A] meent dat sprake is geweest van kennelijke verschrijvingen. [partij A] verzoekt in dat kader tot rectificatie van deze kennelijke verschrijvingen, nu [partij B] niet in haar verdediging zou zijn geschaad en niet-ontvankelijkheid zou leiden tot onnodige vertraging. [partij A] concludeert verder tot afwijzing van de vordering van [partij B] in reconventie.
2.4
De rechtbank merkt op dat de door [partij B] opgeworpen exceptie per abuis is gekwalificeerd als incidentele vordering (artikel 208 lid 1 Rv), waarna [partij A] heeft geantwoord in het incident en in reconventie. De kwalificatie als incident is onjuist nu hetgeen ten grondslag is gelegd aan de exceptie de beoordeling van een materieel geschilpunt vereist, namelijk de vraag wie partij zijn bij de overeenkomst. De beoordeling van een materieel geschilpunt leent zich niet voor behandeling in een incident.
3De beoordeling
3.1.
De rechtbank ziet aanleiding om een mondelinge behandeling te bepalen in deze zaak, over de opgeworpen exceptie en de andere stellingen en verweren.
3.2.
De rechtbank wil het tijdens de mondelinge behandeling met partijen onder meer over de volgende punten hebben:
( i) Het financiële belang van de ingestelde vorderingen en in het verlengde daarvan de absolute bevoegdheid van de rechter. Deze zaak is aangebracht bij de rechtbank, maar de vraag is of niet de kantonrechter bevoegd is. Dit gelet op de omvang van de vorderingen (artikel 93 sub a en b Rv).
( ii) De vraag wie exact de partijen zijn bij de overeenkomst waarop [partij A] haar vorderingen in deze procedure baseert.
( iii) De door [partij B] opgeworpen exceptie en het daarmee door haar beoogde rechtsgevolg. [partij B] bepleit niet-ontvankelijkheid van [partij A] en, in het verlengde daarvan, van de zaak. Wat maakt dat het in rechte betrekken van een verkeerde partij moet leiden tot niet-ontvankelijkheid en niet tot afwijzing van een vordering?
( iv) Het verzoek tot rectificatie van de zijde van [partij A] .
( v) De mogelijke gevolgen van de uitkomst van de exceptie en het verzoek tot rectificatie voor deze zaak.
3.5.
De rechtbank wijst erop dat zij aan een niet-verschijnen van een partij op de mondelinge behandeling de gevolgtrekkingen - ook in het nadeel van die partij - kan verbinden die zij geraden acht.
3.6.
Op de mondelinge behandeling wordt aan de advocaten van partijen de gelegenheid geboden de juridische standpunten van partijen nader toe te lichten.
3.7.
Tijdens of na de mondelinge behandeling kan de rechtbank direct mondeling uitspraak doen.
3.8.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
4De beslissing
De rechtbank
4.1.
beveelt een mondelinge behandeling en verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en het nader onderbouwen van hun stellingen, door mr. drs. A.M. van Diggele, in het gerechtsgebouw te Almelo, Egbert Gorterstraat 5, op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
4.2.
bepaalt dat de naam van de rechter nog niet definitief is en dat de zaak nog aan een andere rechter kan worden toegedeeld omdat de uiteindelijke toedeling vlak voor de zitting plaatsvindt,
4.3.
bepaalt dat als een andere rechter de zaak op zitting zal behandelen partijen uiterlijk twee werkdagen voor de zitting daarvan bericht krijgen,
4.4.
bepaalt dat de partijen bij de mondelinge behandeling vertegenwoordigd moeten zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en die bevoegd is hen te vertegenwoordigen,
4.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van woensdag 11 juni 2025 voor het opgeven van de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden juli 2025 tot en met oktober 2025, waarna dag en uur van de mondelinge behandeling zullen worden bepaald,
4.6.
bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van de mondelinge behandeling zelfstandig zal bepalen,
4.7.
bepaalt dat na de vaststelling van het tijdstip van de mondelinge behandeling dit in beginsel niet zal worden gewijzigd,
4.8.
wijst partijen er op, dat voor de mondelinge behandeling 90 minuten zal worden uitgetrokken,
4.9.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. A.M. van Diggele en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2025.
De door [partij A] overgelegde overeenkomst is gedagtekend op 18 juli 2019. In dit vonnis wordt deze overeenkomst hierna aangeduid als: ‘de overeenkomst’.
Vindplaatsen
Terug naar Home