Uitspraak: ECLI:NL:RBZWB:2024:5554
Samenvatting
NTB
Inhoud Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/5532
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 augustus 2024 in de zaak tussen
[eiser] , uit [plaats] , eiser
(gemachtigde: mr. M.J.J.E. Stassen),
en
de minister van Justitie en Veiligheid.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat de minister, volgens eiser, niet op tijd heeft beslist op het administratief beroep van eiser van 4 juli 2023. Dit administratief beroep is gericht tegen het besluit van de minister van 22 juni 2023.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
Beoordeling door de rechtbank
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag, bezwaarschrift of administratief beroep, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag, bezwaar of administratief beroep (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen.
Is het beroep kennelijk gegrond?
3. Eiser heeft het administratief beroep ingediend op 4 juli 2023. De minister moet binnen zestien weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de termijn voor het indienen van het administratieve beroep voorbij is. De minister heeft de termijn verlengd met tien weken. De minister had dus uiterlijk op 31 januari 2024 moeten beslissen. De termijn waarbinnen de minister moet beslissen is inmiddels voorbij. Eiser heeft de minister op 8 februari 2024 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn wordt aan de minister opgelegd?
4. Omdat de minister nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de minister dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet de minister dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
Welke dwangsom wordt aan de minister opgelegd?
5. De rechtbank bepaalt dat de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Stelt de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vast?
6. Eiser heeft ook verzocht om de dwangsom van artikel 4:17 van de Awb vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden.
6.1.
De minister heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. De rechtbank constateert dat uit de stukken blijkt dat de ingebrekestelling op 8 februari 2024 door de minister is ontvangen en dat sinds twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling meer dan 42 dagen zijn verstreken. De rechtbank oordeelt dan ook dat de minister het maximale bedrag van € 1.442,- aan dwangsommen heeft verbeurd.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, de minister de onder 4 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan de minister de onder 5 genoemde dwangsom wordt opgelegd. De rechtbank stelt ook de door de minister al verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast zoals onder 6 berekend.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de minister het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 437,50 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
draagt de minister op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- stelt de door de minister te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
bepaalt dat de minister het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden;
veroordeelt de minister tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.G.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. E.M.A. Vissers-van Es griffier, op 20 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.
Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Dit staat in artikel 7:24 van de Awb.
Dit staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.
Vindplaatsen
Terug naar Home