Uitspraak: ECLI:NL:RBZWB:2025:3528
Samenvatting
Minderjarige is veroordeeld voor het veroorzaken van gevaar op de weg met een scooter, terwijl hij hiervoor geen rijbewijs had en terwijl deze scooter een mechanisme bevatte waarmee het kenteken onleesbaar kon worden gemaakt, tot een werkstraf van 30 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 1 maand voorwaardelijk.
Inhoud Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-408556-24
vonnis van de meervoudige kamer van 6 juni 2025
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2007 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
raadsvrouw mr. S. van Eekelen, advocaat te Tilburg
1Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 23 mei 2025, waarbij de officier van justitie, mr. De Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte als bestuurder van een scooter (ernstig) gevaar op de weg heeft veroorzaakt (feit 1), terwijl hij hiervoor geen rijbewijs had (feit 2) en terwijl deze scooter een mechanisme bevatte waarmee het kenteken onleesbaar kon worden gemaakt (feit 3).
3De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4De beoordeling van het bewijs
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige gevaarzetting op de weg waardoor levensgevaar bestond voor anderen (feit 1 primair), terwijl hij op een scooter reed zonder hiervoor een geldig rijbewijs te hebben (feit 2) en terwijl hij wist dat op deze scooter een scharnier was aangebracht waarmee het kenteken onleesbaar kon worden gemaakt (feit 3).
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De verdediging is primair van mening dat overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), (primair) niet kan worden bewezen nu dubbel opzet ontbreekt. Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat door de aan verdachte verweten verkeersgedragingen gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was.
De verdediging is subsidiair van mening dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het rijden zonder rijbewijs nu er geen causaal verband bestaat tussen het rijden zonder rijbewijs en het gevaar dat hieruit voortvloeit. Ook dient verdachte partieel te worden vrijgesproken van het maken van een wheelie, nu verdachte dit ten stelligste ontkent.
Wanneer de rechtbank toekomt aan beoordeling of sprake is van overtreding van artikel 5 WVW (subsidiair), dan is de verdediging meer subsidiair van mening dat verdachte ook hier partieel dient te worden vrijgesproken van het maken van een wheelie en het rijden zonder rijbewijs.
Feiten 2 en 3
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring van de feiten 2 en 3.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte op 25 oktober 2024 de bestuurder was van een scooter waarmee hij door [woonplaats] reed. Op enig moment werd hij gesignaleerd door de politie waarna een achtervolging binnen en buiten de bebouwde kom plaatsvond. Tijdens deze achtervolging beging verdachte volgens de motoragent die hem achtervolgde, meerdere verkeersovertredingen. Verdachte zou voortdurend te hard hebben gereden, met snelheden hoger dan 80, 100 en 120 km/u. Hierbij zou verdachte andere weggebruikers hebben ingehaald. Verder zou hij bijna midden over een rotonde rechtdoor zijn gereden en zou hij meerdere keren tegen de rijrichting in op een rotonde linksaf zijn geslagen. Ook zou hij over een voetpad en door brandgangen zijn gereden en een wheelie hebben gemaakt.
Om vast te kunnen stellen of het verkeersgedrag van verdachte voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, van de WVW moet de rechtbank beoordelen of verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag (a) de verkeersregels heeft geschonden, of (b) hij dat in ernstige mate heeft gedaan, of (c) hij dat opzettelijk heeft gedaan en of (d) daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
Voorop stelt de rechtbank dat zij geen reden heeft om te twijfelen aan het proces-verbaal van bevindingen van de motoragent. Daar komt bij dat verdachte bij de politie en ter zitting heeft verklaard dat hij schrok, bang was voor de reactie van zijn vader en er alles aan deed om te voorkomen dat hij zou worden staande gehouden en de scooter in beslag zou worden genomen.
a. a) Schending van verkeersregels
De rechtbank stelt op basis van eerdergenoemd proces-verbaal van bevindingen in combinatie met de verklaring van verdachte, vast dat verdachte meerdere verkeersfouten heeft gemaakt. Hij heeft met zijn scooter harder gereden dan de toegestane snelheid, tegen de rijrichting in gereden, en op voetpaden/in brandgangen gereden, hetgeen verdachte bekent. De rechtbank stelt ook vast dat verdachte een wheelie heeft gemaakt, hetgeen is aan te merken als gevaarlijk rijgedrag. De rechtbank heeft ook op dit punt geen reden om te twijfelen aan het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van de verbalisant hierover. Het rijden zonder rijbewijs merkt de rechtbank ook aan als gevaarlijk rijgedrag, te meer nu verdachte hierover zelf heeft verklaard dat hij zich pas na het behalen van zijn rijbewijs bewust is geworden van wat de verkeersregels zijn.
b) In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Dat zal doorgaans niet zijn gelegen in de enkele schending van één verkeersregel. Volgens de wetgever gaat het bij ernstig verkeersgevaarlijk gedrag bijvoorbeeld om het meerdere keren of gedurende langere tijd schenden van een verkeersregel of het schenden van meerdere verkeersregels. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen.
In deze zaak gaat het om een voortdurende schending (dat wil zeggen: langer dan een enkel moment) van voor de verkeersveiligheid belangrijke verkeersregels. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c) Opzettelijk
Het opzet van verdachte moet gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels én op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of dit het geval is, moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
Verdachte heeft verklaard dat hij schrok van de politieagent, dat hij bang was voor de reactie van zijn vader op het feit dat hij wellicht zou worden aangehouden op de scooter en dat hij bang was dat de scooter in beslag genomen zou worden. Verdachte heeft er bewust voor gekozen om niet te stoppen voor de politie en door te rijden, terwijl hij wist dat de politie achter hem aan reed. Om te proberen de politie van hem af te schudden heeft verdachte dermate hoge snelheden gereden, dat de politieagent per motor zelfs snelheden van 130 km/h heeft moeten rijden om bij verdachte in te buurt te blijven. Uiteindelijk is het verdachte gelukt om zich aan het zicht van de politieagent te onttrekken door een stelsel van brandgangen in te rijden. Een en ander getuigt van een bewust handelen door verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank waren de gedragingen van verdachte gezien hun uiterlijke verschijningsvorm dan ook gericht op een opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels.
d) Gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen
Om vast te stellen dat gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was, moet het gevaar ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest.
De rechtbank stelt in dit kader vast verdachte een man met twee kinderen passeerde, die op de hoek van een kruising in een woonerf stonden. Toen verdachte de man en de kinderen naderde trok de man de kinderen weg. Echter, niet kan worden vastgesteld welke snelheid verdachte op dat moment reed, en wat de afstand tussen hem en de man met de twee kinderen was op het moment dat hij hen passeerde. Hierdoor kan niet worden vastgesteld of daadwerkelijk sprake was van gevaar op zwaar lichamelijk letsel of gevaar voor het leven van de man en de twee kinderen.
Voorts kan worden vastgesteld dat verdachte tegen de rijrichting in op een rotonde is gereden, waardoor een auto en motor moesten remmen om een aanrijding te voorkomen. Echter, ook hier kan niet worden vastgesteld met welke snelheid verdachte op de rotonde reed, en op welke afstand verdachte en de auto en de motor zich van elkaar en van verdachte bevonden, zodat ook hier niet concreet kan worden vastgesteld of daadwerkelijk sprake was van gevaar op zwaar lichamelijk letsel of gevaar voor het leven van de bestuurders van de auto en motor.
Conclusie
Nu niet is komen vast te staan dat gevaar te duchten was voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen, concludeert de rechtbank dat het verkeersgedrag van verdachte niet kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van feit 1 primair. Wel heeft verdachte door zijn rijgedrag gevaar op de weg veroorzaakt zoals bedoeld in artikel 5 WVW, zodat feit 1 subsidiair bewezen zal worden verklaard.
Feit 2 en 3
Aangezien verdachte ten aanzien van feiten 2 en 3 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank acht deze feiten wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 23 mei 2025;
- het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant] opgenomen op pagina 15 e.v. van het eind proces-verbaal.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 25 oktober 2024 te [woonplaats] , als bestuurder van een voertuig (bromfiets), daarmee rijdende op de weg, de [straten],
- terwijl voor hem, verdachte, geen rijbewijs was afgegeven voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie waartoe bovenstaande motorrijtuig behoort als bedoeld in artikel 107 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 – meermalen, met (zeer) hoge snelheden heeft gereden,en hierbij over kruisingen heeft gereden en meermalen, over enige afstand heeft spook gereden, en meermalen, over een voetpad heeft gereden en over enige afstand op alleen het achterwiel van bovenstaand voertuig heeft gereden,
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, en het verkeer op die weg werd gehinderd;
2
op 25 oktober 2024 te [woonplaats] , als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets) heeft gereden op de weg, [straten], zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
3
op 25 oktober 2024 te [woonplaats] , op de weg, [straten]
, een motorrijtuig (bromfiets) heeft bestuurd, terwijl hij wist dat op dat motorrijtuig een middel was aangebracht, waardoor de herkenning, daaronder begrepen de herkenning met behulp van technische voorzieningen, van het ingevolge artikel 40 Wegenverkeerswet 1994 gevoerde kenteken werd bemoeilijkt.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6De strafoplegging
6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf van 30 uur, een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van één week en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één maand, beide met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat volstaan kan worden met een niet te hoge werkstraf en eventueel een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid met een proeftijd van één jaar. De verdediging verzoekt hierbij rekening te houden met het feit dat verdachte niet wist dat het hebben van een mechanisme om het kenteken onzichtbaar te maken strafbaar was. Met het oog op het strafpunt op het rijbewijs van verdachte dat mogelijk volgt, en welke vijf jaar zal blijven gelden, is een langere proeftijd niet nodig.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich als bestuurder van een scooter schuldig gemaakt aan het veroorzaken van gevaar op de weg, onder andere door veel te hard te rijden, te spookrijden en een wheelie te maken. Verdachte heeft met zijn rijgedrag de verkeersveiligheid in gevaar gebracht en het verkeer op de weg gehinderd en dit neemt de rechtbank verdachte kwalijk.
Hiernaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het rijden zonder rijbewijs op deze scooter en was op zijn scooter een scharniermechanisme aangebracht waarmee het kenteken was omgebogen en onleesbaar was.
Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 20 mei 2025 volgt onder meer dat verdachte een kwetsbare jongen is met kindeigen problematiek (ADHD). Verdachte lijkt zonder te hebben nagedacht op de scooter te zijn gestapt om hem te testen. Dit ondanks dat hij al eerder was bekeurd voor het rijden zonder rijbewijs en het rijden op een scooter terwijl hij daarvoor te jong was. Verdachte is zich inmiddels bewust van het feit dat het anders had kunnen aflopen, heeft spijt en neemt verantwoordelijkheid voor zijn gedrag. Verdachte is momenteel bezig met het opbouwen van een positieve toekomst, hij wil zijn eigen stukadoorsbedrijf opbouwen en heeft inmiddels zijn autorijbewijs gehaald. De Raad is van mening dat verdachte moet leren dat zijn gedrag consequenties heeft, reden waarom de Raad adviseert om aan verdachte een werkstraf op te leggen.
De Raad heeft hier bij de mondelinge behandeling aan toegevoegd dat er geen zorgen zijn over de ontwikkeling van verdachte en hoe hij in het leven staat. De Raad verwacht niet dat verdachte nog een keer een dergelijk strafbaar feit zal plegen en houdt zich bij het eerder gegeven advies.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de LOVS-richtlijnen en met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Ook houdt de rechtbank rekening met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder twee strafbeschikkingen opgelegd heeft gekregen voor het rijden zonder rijbewijs, dan wel het rijden op een jongere leeftijd dan toegestaan.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf van 30 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaren, passend is. De rechtbank ziet geen reden om een voorwaardelijke jeugddetentie aan verdachte op te leggen, gezien de positieve ontwikkelingen van verdachte na het begaan van de strafbare feiten. Daarnaast is hij vrijgesproken van overtreding van artikel 5a WVW. De bewezenverklaring van een minder ernstig strafbaar feit, moet naar het oordeel van de rechtbank ook tot een lagere strafoplegging leiden in dit geval.
7De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 55, 77a, 77g, 77m, 77n, 77r, 77x, 77y, 77z van het Wetboek van Strafrecht en 5, 41, 107, 177, 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder feit 1 primair tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, subsidiair: overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1995
feit 2: overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994
feit 3: overtreding van artikel 41 lid, aanhef en onder b Wegenverkeerswet 1994
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 30 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 15 dagen;
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. Tempel, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. Combee en mr. Cheung, rechters, in tegenwoordigheid van Van Dijke, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 juni 2025.
Bijlage I - De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 25 oktober 2024 te [woonplaats] als bestuurder
van een voertuig (bromfiets), daarmee rijdende op de weg, [straten]
, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de
verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door
- terwijl voor hem, verdachte, geen rijbewijs was afgegeven voor het besturen van
motorrijtuigen van de categorie waartoe bovenstaande motorrijtuig behoort als
bedoeld in artikel 107 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 -
meermalen althans eenmaal, met (zeer) hoge snelhe(i)d(en) te rijden, in elk geval
met (een) snelhe(i)d(en) die hoger lagen dan de wettelijk toegestane maximum
snelhe(i)d(en), en/of
(hierbij) over één of meer kruising(en) te rijden en/of meermalen, althans eenmaal,
over enige afstand spook te rijden, en/of meermalen, althans eenmaal, over een
voetpad te rijden en/of over enige afstand op alleen het achterwiel van bovenstaand
voertuig te rijden,
door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
( art 5a lid 1 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 oktober 2024 te [woonplaats] als bestuurder
van een voertuig (bromfiets), daarmee rijdende op de weg, [straten]
,
- terwijl voor hem, verdachte, geen rijbewijs was afgegeven voor het besturen van
motorrijtuigen van de categorie waartoe bovenstaande motorrijtuig behoort als
bedoeld in artikel 107 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 -
meermalen althans eenmaal, met (zeer) hoge snelhe(i)d(en) heeft gereden, in elk
geval met (een) snelhe(i)d(en) die hoger lagen dan de wettelijk toegestane
maximum snelhe(i)d(en), en/of
(hierbij) over één of meer kruising(en) heeft gereden en/of meermalen, althans
eenmaal, over enige afstand heeft spook gereden, en/of meermalen, althans
eenmaal, over een voetpad heeft gereden en/of over enige afstand op alleen het
achterwiel van bovenstaand voertuig heeft gereden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )
2
hij op of omstreeks 25 oktober 2024 te [woonplaats] als bestuurder
van een motorrijtuig (bromfiets) heeft gereden op de weg, [straten]
, zonder dat aan hem door de daartoe
bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994
een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat
motorrijtuig behoorde;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
( art 107 lid 1 Wegenverkeerswet 1994 )
3
hij op of omstreeks 25 oktober 2024 te [woonplaats] , op de weg, [straten]
, een motorrijtuig
(bromfiets) heeft bestuurd, terwijl hij wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat op
dat motorrijtuig een of meer tekens en/of middelen waren aangebracht, waardoor
de herkenning, daaronder begrepen de herkenning met behulp van technische
voorzieningen, van het ingevolge artikel 40 Wegenverkeerswet 1994 gevoerde
kenteken werd bemoeilijkt;
( art 41 lid 1 ahf/ond b Wegenverkeerswet 1994, art 41 lid 2 ahf/ond a
Wegenverkeerswet 1994 )
Vindplaatsen
Terug naar Home